Nick
Levenstekens
Tjeert Pannekoek was van huis uit gelovig. Hij werd geboren in 1886 in het Groningse dorpje Hornhuizen, een paar kilometer onder de Waddenzeedijk. Hij groeide op in een gezin van landarbeiders. Aanvankelijk was hij dagloner, net als zijn vader, maar binnen de geledingen van de snel groeiende Nederlandsche Christelijke Landarbeidersbond wist Tjeert Pannekoek naam te maken. Uiteindelijk trad hij in 1925 toe tot het hoofdbestuur van de NCLB, de grootste bond binnen de christelijke vakbeweging. Hij was toen al twee jaar gemeenteraadslid voor de Anti-Revolutionaire Partij in Coevorden. In 1929 verhuisde Pannekoek naar de stad Groningen met zijn vrouw, zijn twee dochters en zijn elfjarige zoon, die toen nog naar de naam Egbert luisterde. Vanaf 1935 zat hij namens de Anti-Revolutionairen in de Provinciale Staten van Groningen.
Uit de vele krantenknipsels waarin Tj. Pannekoek wordt genoemd, rijst het beeld op van een ervaren bestuurder en een veelgevraagd spreker. Pannekoek zat in de organisatie van de Drentsch-Overijsselsche Tuinbouw- en Veilingsvereeniging, de Centrale Bond voor Ongevallenverzekering in het Land- en Tuinbouwbedrijf en nog enkele inmiddels opgeheven verenigingen met lange namen. Voor kleine zalen hield hij lezingen over staatspensioen, sociale verzekering en de toekomst van het landbouwbedrijf. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, in november 1939, sprak Pannekoek leden van de Christelijke Besturenbond toe onder het motto ‘In volle wapenrusting’. Hitler had Polen aangevallen en was in oorlog met het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Nederland werd gemobiliseerd. Pannekoek drukte de vergadering op het hart dat de vakbeweging zich juist nu naar het woord van God moest richten. ‘Alleen dan zou de zege komen,’ noteerde een verslaggever van het Nieuwsblad van het Noorden uit zijn mond.
De Duitsers zegevierden. In 1941, kort nadat de organisatie van de Nederlandse vakbeweging door de bezetter was overgenomen, hief het bestuur van de NCLB zijn organisatie officieel op. Twee jaar later benaderde een ambtenaar van de PTT, die aan het hoofd van een gereformeerde verzetsgroep stond, de uit zijn functies ontheven Tjeert Pannekoek. Hij kreeg de schuilnaam ‘Nap’, naar Napoleon Bonaparte, de kleine man met het onverzettelijke karakter. Dankzij Pannekoeks contacten slaagde het verzet erin veel onderduikers te plaatsen bij boeren in de provincie. Hij hielp hen ook aan distributiebonnen. Op 27 november 1943 werd Pannekoek gearresteerd, nadat een opgepakte onderduiker tijdens een verhoor zijn naam genoemd. De verzetsgroep waartoe hij behoorde, hield stand, in wisselende samenstelling. Tjeert Pannekoek stierf op 18 december 1944 in het concentratiekamp Mauthausen.
In de studiezaal van de Groninger Archieven is iedereen op zoek naar iets. Het kan het gezicht van een voorouder zijn, de bouwtekening van een gevel of de erfgrens van een achtertuin. Aan een van de glimmende bureaus wacht ik op een pakketje brieven uit het depot van het Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen, dat hier is ondergebracht. Ondertussen ontmoeten twee oude heren elkaar bij de informatiebalie. De een heeft een bodywarmer aan met misschien wel tien zakken en vakjes, een kledingstuk dat ik tot dusver alleen bij recreatievissers heb gezien. De ander bewaart zijn geloofspapieren in een verfrommelde plastic tas van Albert Heijn. Ze brengen elkaar, luid fluisterend, op de hoogte van de vorderingen van hun onderzoek. (Het vordert niet.)

In het handgemaakte lederen mapje dat een zaalwacht mij overhandigt zitten tien brieven van Tjeert Pannekoek aan zijn vrouw en kinderen, geschreven tussen 9 maart en 13 augustus 1944. Het zijn deprimerende brieven, juist omdat ze zo optimistisch van toon zijn. Ik lees ze, maar er staat niet wat er staat.
Drie maanden na zijn arrestatie ontving het gezin Pannekoek een eerste schrijven van hun ‘liefhebbende man en vader’. De voorkant van zijn brief, opgesteld in een cel in het Huis van Bewaring in Groningen, gaat over God. ‘Lot en leven is in Gods hand’, ‘de mensch wikt maar God beschikt’, ‘Zijne wegen zijn hoger dan onze wegen’, ‘vertrouw dat God jullie ook kracht zal geven’, enzovoorts. Op de achterkant richt hij zich tot de afzonderlijke leden van het gezin, maar de boodschap is dezelfde. Hij wenst hen wijsheid en kracht van God toe. Hij hoopt dat zoon Egbert, ‘beste jongen’, zijn ‘Moeke’ zal bijstaan. Vanwege een aanstaande overplaatsing kan zijn persoonlijke kleding opgehaald worden. Opsomming: ‘1 hemd, 1 onderbroek, 1 paar sokken, 2 zakdoeken en een Engels hemd’.
De volgende brieven, in april en mei 1944 verstuurd vanuit Kamp Vught, bevatten woorden van gelijke strekking. Pannekoek schrijft herhaaldelijk dat hij het naar omstandigheden goed maakt en dat ‘Hij’ ons genadig moge zijn. De pakketten uit Groningen, met een stukje zeep of een stopnaald, komen tot zijn blijdschap onbeschadigd aan. Hij toont een blind vertrouwen op een goede afloop. ‘Moge het zijn een spoedig weerzien.’ Omdat hij in hetkamp voor het Philips-Kommando werkte, had hij het iets beter dan andere gevangenen. Die privileges vervielen toen hij op 25 mei naar een ander kamp werd getransporteerd. De frequentie van de post nam ook af.
De laatste drie brieven, geschreven door gevangene 69091 in concentratiekamp Dachau, zitten onder de blauwe en rode stempels. Behalve een poststempel staat er een swastika boven de afzender, en in daarvoor bestemde vakken staan een censuurstempel en een controleteken van de blokleider. In Dachau administreerde men met militaire precisie. De kampcommandant beval dat brieven in het Duits en met blokletters moesten worden geschreven.

‘Gottes Güte hat mir gesundheit und lebensvreude gegeben,’ schrijft Pannekoek op 10 juni 1944, vanuit ‘Block 22, Stube 2’. Hij voelt zich gesterkt door de nabijheid van God en praat het thuisfront moed in. Groeten wil hij overbrengen aan de familie Ekens en Heuvingh, ‘und weitere Freunde und bekanten’. In een al even positieve brief van 8 juli 1944 hoopt Pannekoek vooral dat de post Groningen bereikt vóór 29 juli, de verjaardag van zijn zoon. ‘Ich bin froh dass es ihm in Amsterdam gefällt.’
In de brief van 13 augustus 1944 klinkt voor het eerst iets door van de moeilijke omstandigheden waarin Pannekoek en zijn medegevangenen in Dachau zich bevinden. De mengeling van gebrekkig Duits en Nederlands waarin de brief is opgesteld verraadt een vermoeidheid bij de schrijver. Maar Pannekoek put veel kracht uit de twee bemoedigende brieven die hij uit Groningen mocht ontvangen. ‘Wir halten uns tüchtig.’ En: ‘Wir machen allen ein schwere Zeit durch, aber unserer Gott gibt Kraft nach kruis.’ Met klem benadrukt hij dat de premie van zijn levensverzekering in oktober betaald moet worden. ‘Habe ihr dass noch auf den Bank. Ich weis ja nicht mehr.’ Een vest, een hemd en een mes, daar heeft hij behoefte aan. De gedachte dat zijn achtertuin in Groningen in bloei staat, en nu ook voorzien is van een kippenren, doet hem goed. Slot: ‘en ein baldige Wiederzehn’.
Dit is de onderste brief in het rode mapje, het laatste levensteken van Tjeert Pannekoek. De andere brieven leg ik er weer bovenop, stuk voor stuk in omgekeerd chronologische volgorde, terug in de tijd. Er missen happen uit de hoeken en op de vouwen van het dunne papier zijn scheurtjes ontstaan. Gesleten, want vaak herlezen.
Dit is een fragment uit het derde hoofdstuk van mijn boek De schrijfmachine. Portret van Ferdinand Langen (2018). Het boek is onder andere hier te koop.