Nick
Verdronken in een vat honing
Tijdens het lezen van De zanger van de wrok (2015), het tweede en laatste deel van Otterspeers Hermans-biografie, heb ik nogal eens zitten knikkebollen. Het leven van W.F. Hermans interesseert mij zeer, maar wanneer zijn biograaf het levensverhaal vult met bijzaken, opsommingen en vaagheden gaat bij mij langzaam het licht uit en dut ik in. Tegen onjuistheden kun je in het geweer komen. Tegen slepende saaiheid en slordige stijl begin je niets.
Gelukkig is er altijd een citaat van Hermans dat je doet opveren. Bij het eerste citaat in het vijfentwintigste hoofdstuk van De zanger van de wrok zat ik weer rechtop in mijn stoel.
Ik heb van het begin af het gevoel gehad dat mij op den duur de mond zou worden gesnoerd door een massale collectieve dwangneurose, tegen mij gericht. Daardoor heb ik altijd zo’n belangstelling voor Multatuli gehad, die hetzelfde overkomen is als mij – alleen op veel groter schaal. Ik ben nooit wat anders dan een schrijver geweest, geen sociale agitator. Voor schrijvers heeft helemaal niemand interesse, d.w.z. ik word òf doodgezwegen òf overschreeuwd met welwillende algemeenheden, verdronken in een vat honing.
Dit is slechts een fragment van een langer citaat, dat Otterspeer uit een brief van Hermans aan Freddy De Vree van 7 december 1964 plukt. Eerder haalde hij de brief aan in zijn essay Dorbeck, waar ben je? (2012). De Vree beeldde de volledige brief in facsimile af in zijn boek De aardigste man ter wereld (2002).
Deze depressieve zinnen maken een belangrijk kerncitaat. Dit vond ook de figuur die mij op 24 juli 2006, op de stoep van een voormalige garage in de Groningse Warmoesstraat, de roofdruk Verdronken in een vat honing overhandigde. In deze uitgave komt geen auteursnaam voor, maar de imprint ‘Hommeles – Spilsluizen’ zegt genoeg. De eigenlijke tekst bestaat uit bovenstaand citaat. Het colofon komt niet verder dan de mededeling ‘Geen colofon’; dat de tekst met de hand is gezet uit de Egmont en gedrukt in donkerbruin is mijn observatie.
Het laat zich raden wie er schuilgaat achter Verdronken in een vat honing. De uitgave is niet opgenomen in het lijstje verderfelijke drukwerken achterin Het bibliografische universum van Willem Frederik Hermans (2000 – met online updates); Janssen, Kegel en Van der Poel hebben deze ster nog niet aan het firmament gezien. De anonieme roofdrukker had wel het fatsoen om de zetfout in de derde regel (‘gesnord’) met een erratum in de vorm van een bladwijzer te herstellen.
Overigens verwijst ‘verdronken in een vat honing’ naar de wederopstanding van een zoon in een Griekse mythe. Het is de jongen Glaukos die, spelend in de wijnkelders van zijn vader, in een vat honing verdrinkt. Omdat het orakel van Delphi woord houdt, kan Glaukos – na tussenkomst van een wijze man, twee slangen en een kruid – weer tot leven worden gewekt.